var - de naam van een variabele, van een lokale variabele of van een algemene variabele (zie
Velden benoemen voor richtlijnen voor het benoemen van variabelen)
berekening - een berekeningsuitdrukking, veld, of constante.
Het symbool $ verwijst naar een lokale variabele en twee $$-symbolen verwijzen naar een algemene variabele. Een optioneel herhalingsnummer wordt onmiddellijk achter de naam van de variabele tussen vierkante haakjes [ ] vermeld. Voorbeeld:
De functie Let stelt de variabelen in van links naar rechts. U kunt eerder gedefinieerde variabelen gebruiken (bijvoorbeeld variabelen die u met de scriptstap Variabele instellen hebt gedefinieerd) om nieuwe variabele waarden te definiëren en u kunt de ene
Let-functie in de andere nesten. Als u in een geneste
Let-functie een eerder gedefinieerde variabele gebruikt, gaat het bereik van de variabele niet verder dan de geneste functie (alsof u een volledig unieke variabele had gedefinieerd). Bekijk het voorbeeld Stad hieronder.
Nadat lokale en algemene variabelen zijn gedefinieerd, kan er in elke berekening binnen hun bereik naar worden verwezen. Het bereik van algemene variabelen is beperkt tot het huidige bestand. Het bereik van lokale variabelen is het huidige script. Het bereik van lokale variabelen die in een berekening zijn gedefinieerd is beperkt tot het bestand, maar ze zijn alleen beschikbaar wanneer geen scripts worden uitgevoerd. Een lokale en algemene variabele (of zelfs twee lokale variabelen in verschillende scripts) kunnen dezelfde naam hebben, maar worden als verschillende variabelen behandeld en er zijn verschillende waarden in opgeslagen.
In het volgende voorbeeld wordt een lokale variabele teller ingesteld met een herhaling van
50 en de waarde
120:
Het volgende voorbeeld geeft aan hoe u benoemde parameters moet doorgeven met de functies Evalueren,
Let en
Get ( ScriptParameter ), waarbij u alleen toegang verleent tot de variabele
“a” (het voorbeeld geeft
6 als resultaat):
Het volgende voorbeeld geeft aan hoe u benoemde parameters moet doorgeven, waarbij u toegang verleent tot zowel variabele
“a” als variabele
“b”. De vereenvoudigde eerste parameter maakt de tweede parameter complexer (het voorbeeld geeft
6, 12 als resultaat):
Het volgende voorbeeld geeft aan hoe u benoemde parameters moet doorgeven en daarbij de mogelijkheid behoudt om de syntaxis van de tweede parameter van de functie
Let te controleren (het voorbeeld geeft
6, 12 als resultaat):