Als uw oplossing in Mac OS X zal worden gebruikt, bindt u deze met de Developer-hulpprogramma's voor Mac OS X.
Als u een oplossing maakt die zowel in Windows als in Mac OS zal worden gebruikt, maakt u twee afzonderlijke runtime-oplossingen door de originele oplossingsbestanden tweemaal te binden: eerst met behulp van FileMaker Developer-hulpprogramma's voor Windows en daarna nogmaals met FileMaker Developer-hulpprogramma's voor Mac. Gebruik op beide platforms dezelfde bindingssleutel.
Als u meerdere bestanden in verschillende mappen hebt voorbereid, moet u de FileMaker-gegevensbronverwijzingen verifiëren. In een gegevensbron worden een of meer bestandspaden of paden opgeslagen waarin de runtime-toepassing naar een externe tabel, een script of invoerlijst zoekt.
Bij de ontwikkeling van een database met meerdere bestanden kan het beter zijn dat de bestanden zich in afzonderlijke mappen bevinden. Bij het maken van een runtime-databaseoplossing worden alle bestanden echter naar dezelfde map als de runtime-toepassing verplaatst.
Om die reden moet u een pad vermelden dat uitsluitend de bestandsnaam bevat van het bestand waarnaar wordt verwezen. Hoewel de runtime-toepassing andere gegevensbronnen zal controleren, zal het dan het bestand kunnen vinden in dezelfde map als die van de runtime-toepassing. U kunt nog steeds alle absolute of relatieve paden in dezelfde gegevensbron behouden voor het geval dat de bestanden ook in FileMaker Pro of FileMaker Pro Advanced worden gebruikt.
In het dialoogvenster Externe gegevensbronnen beheren zijn de gegevensbronnen vermeld die zich in de huidige database bevinden. Controleer of er voor elke FileMaker-gegevensbron een verwijzing is in het Bestandspad en of daarin alleen naar de bestandsnaam (zonder mappen) wordt verwezen. De gegevensbron zal er zo uitzien:
file:MijnBestand.fmp12. Zie
Verbinding maken met gegevensbronnen voor meer informatie.
Tip Het verdient aanbeveling om meerdere tabellen in één bestand te plaatsen om problemen met gegevensbronverwijzingen te vermijden.