FileMaker Pro Advanced gebruiken > Bestanden instellen voor Developer-oplossingen (FileMaker Pro Advanced)
 
Bestanden instellen voor Developer-oplossingen (FileMaker Pro Advanced)
FileMaker Pro Advanced bevat Developer-hulpprogramma's waarmee u de volgende taken kunt uitvoeren:
uw databasebestanden binden als een autonome runtime-databaseoplossing die zonder FileMaker Pro of FileMaker Pro Advanced op een computer kan worden gebruikt
databasebestanden coderen om ze te beveiligen tegen onbevoegde toegang terwijl ze op een schijf worden bewaard
een reeks databasebestanden hernoemen en automatisch de interne koppelingen naar gerelateerde bestanden en scripts bijwerken
uw databasebestanden weergeven in de kioskmodus
beheerderstoegangsrechten uit alle accounts verwijderen en voorkomen dat gebruikers de meeste structurele of ontwerpelementen van uw databases wijzigen
de FileMaker Pro-bestandsnaamextensie toevoegen aan een reeks niet-runtime-bestanden
een foutenlogbestand maken voor de verwerking van fouten
Opmerking  FileMaker Pro en FileMaker Pro Advanced bieden u nu de mogelijkheid om in een databasebestand net zoveel databasetabellen op te nemen als u maar wenst. Dankzij deze mogelijkheid verdwijnt ook een van de redenen waarom vaak meerdere bestanden worden gebruikt. Andere elementen, zoals scripts en toegangsprivileges, worden echter opgeslagen op het bestandsniveau. Om die reden is het voor bepaalde complexe oplossingen soms toch beter om meerdere bestanden te gebruiken.
Zo stelt u uw bestanden in voor een Developer-oplossing:
1. Sluit alle databasebestanden die u wilt aanpassen.
2. Kies Gereedschappen > Developer-hulpprogramma's.
3. Als u de Developer-hulpprogramma's al eerder op dezelfde databaseoplossing hebt gebruikt en uw instellingen hebt opgeslagen, klikt u op Instellingen laden.
Zoek en selecteer uw instellingenbestand in het dialoogvenster Een bestand selecteren dat wordt geopend.
4. Klik op Toevoegen om de bestanden te zoeken die u wilt aanpassen.
5. Nadat u alle aan te passen bestanden hebt toegevoegd, voert u één of meer van deze handelingen uit:
 
Om dit te doen
Gaat u als volgt te werk
Het primaire bestand voor een runtime-oplossing selecteren
Dubbelklik op het bestand in de lijst.
Een bestand hernoemen
Selecteer het bestand in de lijst, typ de nieuwe naam in het tekstvak Bestand hernoemen en klik op Wijzigen. Hiermee worden ook alle koppelingen naar gerelateerde bestanden en scripts bijgewerkt.
Opmerking  Geef geen bestandsnaamextensie op. Zie Runtime-oplossingen een naam geven (FileMaker Pro Advanced) voor informatie over het toevoegen van een bestandsnaamextensie aan runtime-bestanden.
Een bestand verwijderen
Selecteer het ongewenste bestand in de lijst en klik op Verwijderen
6. Bij ProjectMap klikt u op Opgeven om een locatie voor de oplossing te kiezen.
7. Selecteer of maak een map in het dialoogvenster 'Kies een map' en klik op OK (Windows) of Kies (macOS).
8. Als u niet wilt dat de nieuwe bestanden de vorige versies ervan overschrijven, schakelt u het selectievakje Overeenkomende bestanden in de projectmap overschrijven uit.
Belangrijk  Als Overeenkomende bestanden in de projectmap overschrijven is ingeschakeld, zullen de Developer-hulpprogramma's bestanden met dezelfde naam als diegene die in de bestandenlijst zijn vermeld, overschrijven.
9. Bij Applicatie opties klikt u op Opgeven en selecteert u opties. U kunt bijvoorbeeld uw databasebestanden aanpassen of de bestanden binden als een runtime-oplossing. Raadpleeg Opties voor Developer-oplossingen opgeven (FileMaker Pro Advanced).
10. Als u het proces snel wilt herhalen, klikt u op Instellingen opslaan en kiest u een map en locatie voor uw instellingenbestand. Raadpleeg Instellingen van een oplossing opslaan (FileMaker Pro Advanced).
11. Klik op Maken.
De Developer-hulpprogramma's kopiëren alle geselecteerde databasebestanden samen met de wijzigingen die door de Developer-hulpprogramma's zijn gemaakt naar de Projectmap. Als u de optie Overeenkomende projectbestanden in de projectmap overschrijven, die standaard is ingeschakeld, ook ingeschakeld hebt gelaten, worden de bestanden door de Developer-hulpprogramma's naar de opgegeven projectmap gekopieerd. Als u deze optie hebt uitgeschakeld, wordt de opgegeven projectmap gebruikt als deze leeg is of wordt een nieuwe map gemaakt op basis van de naam van de projectmap.
Verwante onderwerpen 
Runtime-oplossingen maken (FileMaker Pro Advanced)
Databases weergeven in de kioskmodus (FileMaker Pro Advanced)