Objecten, methoden en eigenschappen van ActiveX-automatisering (Windows)
FileMaker Pro ondersteunt drie automatiseringsobjecten: Application, Documents en Document. Voor deze objecten zijn de volgende methoden en eigenschappen beschikbaar.
Application
Toegang tot de toepassing FileMaker Pro.
Eigenschappen
Opmerking  Alle eigenschappen zijn alleen-lezen, uitgezonderd "Visible".
Application: Geeft als resultaat een verwijzing naar dit object, dat het hoofdobject in de hiërarchie van objecten is.
Parent: Geeft als resultaat een verwijzing naar dit object.
FullName: Geeft als resultaat de naam van de toepassing, met inbegrip van het pad.
Name( ): Geeft als resultaat de naam van de toepassing - "FileMaker Pro".
Caption: Geeft als resultaat de vensternaam van het framevenster. Voor FileMaker Pro is de vensternaam altijd ingesteld op de beschrijving van het actieve document; deze eigenschap kan door een client niet anders worden ingesteld.
DefaultFilePath: Geeft als resultaat de standaardpadspecificatie die wordt gebruikt om bestanden te openen.
Documents: Geeft als resultaat een verwijzing naar het verzamelobject Documents, zodat afzonderlijke Document-objecten via scripts kunnen worden geopend, aangeroepen en aangestuurd.
Version: Geeft als resultaat de versie van FileMaker Pro.
Visible: Geeft TRUE als resultaat als de toepassing zichtbaar is. Stel deze eigenschap in op TRUE om de toepassing weer te geven of op FALSE om ze te verbergen.
ScriptStatus( ): Geeft 0 als resultaat als er geen script wordt uitgevoerd, 1 als een script is onderbroken, 2 als een script wordt uitgevoerd of 3 als een script in de wachtrij is geplaatst (geselecteerd om te worden uitgevoerd, maar nog niet begonnen).
Methoden
Quit( ): Hiermee sluit u de toepassing af. Als er nog clients zijn aangemeld, blijft de toepassing verborgen tot alle clients de FileMaker Pro-automatiseringsserver hebben vrijgegeven. Om onverwacht gedrag te voorkomen, moet op een Quit-instructie altijd een instructie voor de vrijgave van het object volgen. Voorbeeld:
FMproApp.Quit
Set FMProApp = Nothing
Documenten
Dit is de verzameling van geopende documenten, oftewel FileMaker Pro-bestanden.
Eigenschappen
Opmerking Al deze eigenschappen zijn alleen-lezen.
Application: Geeft als resultaat een verwijzing naar het toepassingsobject Application.
Parent: Geeft als resultaat een verwijzing naar het toepassingsobject Application.
Count: Geeft als resultaat het aantal documenten (lange integer) in de verzameling Documents.
_NewEnum: Geeft als resultaat een opsommingsobject om alle Document-objecten in de verzameling Documents te doorlopen. Dit is geen expliciete eigenschap van het object, maar impliciet toegankelijk wanneer u het document gebruikt in een For-lus.
Active: Geeft het actieve document als resultaat.
Item ( variabele ): Geeft een specifiek Document-object uit de verzameling als resultaat. Deze methode maakt standaard deel uit van de Documents-verzameling. Er wordt gebruikgemaakt van een variabele parameter die u als volgt kunt opgeven:
 •
 •
 •
Methoden
Open ( bestandsnaam As String, accountnaam As String, wachtwoord As String ): Opent een specifiek FileMaker Pro-bestand, maakt een Document-object en geeft als resultaat een verwijzing naar het Document-object.
Close( ): Sluit alle documenten in de verzameling en verwijdert ze uit deze verzameling. De instructie Close voor een Document-object resulteert in een 'harde' afsluiting van het document. Als andere gebruikers bij de FileMaker Pro-database zijn aangemeld op het moment dat de toepassing een Close-instructie voor dit Document-object ontvangt, worden deze gebruikers onmiddellijk en zonder waarschuwing afgemeld. Zorg dat eventuele aangemelde gebruikers de gelegenheid krijgen om FileMaker Pro te verlaten alvorens deze instructie te verzenden.
Document
Een Document-object is een FileMaker Pro-databasebestand.
Eigenschappen
Opmerking  Alle eigenschappen zijn alleen-lezen.
Application: Geeft als resultaat een verwijzing naar het toepassingsobject Application.
Parent: Geeft als resultaat een verwijzing naar het verzamelobject Documents, dat het bovenliggende object van het Document-object is.
FullName: Geeft als resultaat de bestandsspecificatie van het document, inclusief het pad. Wanneer voor een Document-object de instructie FullName wordt verzonden naar een extern bestand dat op een host wordt uitgevoerd, resulteert dit alleen in de bestandsnaam, zonder het pad.
Path: Geeft als resultaat de padspecificatie van het document. Dit resultaat bevat dus niet de bestandsnaam en de extensie van het document.
Saved: Geeft de status van het document als resultaat (of het document al dan niet is opgeslagen). FileMaker Pro geeft altijd TRUE als resultaat.
Active: Als het venster van het documentobject actief is, is het resultaat TRUE. Anders is het resultaat FALSE.
Methoden
Activate( ): Maakt van het venster dat aan dit documentobject is gekoppeld het actieve venster.
Save( ): Schrijft de databasecache weg.
Close( ): Sluit het document en verwijdert het uit de Documents-verzameling.
DoFMScript ( MijnScript As String ): Voert een specifiek FileMaker Pro-script uit voor dit documentobject. Het script wordt met een naamvariabele (MijnScript) aangeduid en moet reeds in het document aanwezig zijn (in het FileMaker Pro-bestand bijvoorbeeld).
Verwante onderwerpen 
ActiveX-automatisering gebruiken in FileMaker Pro (Windows)
Voorbeeld van ActiveX-automatisering (Windows)